Een parabel
Algemeen
230
keer gelezen
Er was eens een IJsselsteinse brugwachter. In weer en wind fietste hij van de ene brug naar de andere brug, vaak geplaagd door hoosbuien, die bovendien het houten dek van de ophaalbrug loodzwaar maakten.
Zonnig weer was evenmin prettig, want het brugwachtershuisje was een broeikas. Op een dag zag hij de burgemeester fluitend langs fietsen, met bloemen op weg naar een gouden bruiloft. “Die man heeft het makkelijk,” dacht de brugwachter. “Was ik maar burgemeester.”
‘Was ik maar burgemeester, dacht hij verlangend’
Er verscheen een engel die zijn wens vervulde. Hij wás burgemeester en genoot van zijn aanzien. Hij leidde de raadsvergaderingen met vaderlijk overwicht, terwijl de fracties elkaar de raadszaal uit vochten en wethouders bij bosjes sneuvelden. Maar toen kwam de Commissaris van de Koning op werkbezoek. De burgemeester stond met het gemeentebestuur te wachten voor het stadhuis toen de Commissaris in een limousine arriveerde, opgewacht door een schoolmeisje met bloemen. Hij keek jaloers toe. “Was ik maar Commissaris”, dacht hij verlangend. Weer vervulde de engel zijn wens. Hij wás Commissaris, schudde handen en knikte minzaam naar het publiek. Met een joviaal “Goed bezig kerel!” en een schouderklopje nam hij na afloop afscheid van de burgemeester en stapte in de limousine. “Plankgas, Pietersen”, commandeerde hij zijn chauffeur. “Ik wil op tijd zijn voor de tee off met mijn golfvrinden.” De limousine scheurde weg, terwijl iedereen eerbiedig uiteen week. Maar toen gingen de slagbomen van de Oranjebrug omlaag, en kwam de limousine met piepende banden tot stilstand. “Verdraaid”, dacht de Commissaris terwijl de brug tergend langzaam omhoog kwam. “Die brugwachter kan willekeurig het verkeer lamleggen. Hij is machtiger dan ik. Kon ik maar ruilen.”
Rinus Verweij